De heer X doet in mei 2010 bpm-aangifte voor de invoer van twee gebruikte personenauto's. De auto's zijn in november 2009 en januari 2010 voor het eerst in gebruik genomen. X maakt vervolgens bezwaar tegen de voldoening van in totaal € 41.627. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de vanaf 2010 in art. 10, tweede lid, BPM 1992 opgenomen procentuele vermindering in strijd is met art. 110 VWEU. De inspecteur stelt in hoger beroep dat de rest-bpm die nog rust op de waarde van een gelijksoortige, reeds op het nationale grondgebied geregistreerde auto moet worden bepaald door de mate van afschrijving op die auto door de eerste koper dan wel kentekenhouder. De afschrijving zou moeten worden bepaald door de verhouding van gelijksoortige grootheden, in dit geval de inkoopprijzen van een handelaar.
Hof Arnhem bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de berekening van de belastingvermindering in strijd is met art. 110 VWEU. De inspecteur stelt vergeefs dat bij uitvoer bpm wordt teruggegeven en dat deze nooit lager is dan de bpm die bij invoer van een gebruikte personenauto wordt geheven. De door de inspecteur aangevoerde vergelijking met de bij uitvoer terug te geven bpm is niet relevant, aangezien het in casu gaat om de rest-bpm van reeds in Nederland geregistreerde auto's, die niet worden uitgevoerd. Het beroep is alleen gegrond, omdat bij de berekening van de rest-bpm moet worden uitgegaan van de tarieven die golden ten tijde van de eerste ingebruikneming van de auto.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Arnhem