Belanghebbende (X bv) exploiteert een saunaclub met erotisch entertainment. Bij binnenkomst betalen de mannelijke bezoekers € 50 entree en de vrouwelijke bezoekers € 15. De dames kunnen zich na het betalen van de entreeprijs vrijelijk door de sauna bewegen. Gedurende de openingstijden bieden de dames tegen vergoeding seksuele diensten aan de mannelijke bezoekers aan. De inspecteur is van mening dat de dames in dienstbetrekking werkzaam zijn bij belanghebbende en legt btw- en LB-naheffingsaanslagen aan belanghebbende op. In geschil is de btw-naheffingsaanslag van € 177.231 over de periode 1 maart 2006 tot en met 31 december 2006.
Rechtbank Breda oordeelt dat het aannemelijk is dat er alleen sprake is van een rechtsbetrekking tussen de klant en de dame die de seksuele dienst verricht. Volgens de rechtbank is daarbij met name van belang dat de afspraken over het afrekenen van de seksuele handelingen enkel een aangelegenheid is tussen de klant en de dame, omdat de dame bepaalt welke seksuele handelingen zij wil verrichten en het bedrag dat zij daarvoor vraagt. Verder wijst de rechtbank er nog op dat belanghebbende geen enkel financieel belang heeft bij de vergoeding die de dames ontvangen. Volgens de rechtbank is het bedrijfsmodel van belanghebbende erop gebaseerd dat zij omzet genereert uit de van de bezoekers ontvangen entreegelden voor het geven van gelegenheid tot (seksueel) vermaak. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag. Verder geeft de rechtbank nog aan dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten. Volgens de rechtbank is het standpunt van de inspecteur na het verschijnen van het arresten van de Hoge Raad van 6 januari 2012 (nr. 10/05458) en 13 januari 2012 (nr. 10/04661) namelijk niet langer houdbaar. De rechtbank stelt de vergoeding voor de drie btw-procedures vast op € 12.674.