De inspecteur legt een ambtshalve IB-aanslag voor het jaar 2002 op aan X, omdat hij geen aangifte heeft gedaan. X dient daarop alsnog een aangifte in. In de aangifte vermeldt X echter niet zijn Duitse bankrekeningen, en ook niet de waarde van zijn onroerende zaken in Spanje. X wordt vervolgens strafrechtelijk vervolgd, op grond van art. 225 lid 2 Sr. X stelt echter dat het OM niet-ontvankelijk is, omdat op grond van art. 69 lid 4 AWR strafvervolging op grond van art. 225 lid 2 Sr., is uitgesloten als het feit ook valt onder het bereik van art. 69 lid 1 of lid 2 AWR. De strafkamer van Hof Amsterdam verwerpt dit verweer. Volgens het hof kan een na aanslagoplegging ingediend aangiftebiljet namelijk niet meer gelden als een (tijdige) aangifte als bedoeld in de AWR.
De strafkamer van de Hoge Raad oordeelt dat een buiten de termijn van art. 9 AWR ingediend aangiftebiljet niet kan gelden als een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in art. 69 lid 1 of lid 2 AWR. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat de inspecteur daar bij de aanslagoplegging geen rekening mee heeft kunnen houden. De Hoge Raad merkt vervolgens nog op dat het feit dat X over het jaar 2002 geen aangifte heeft gedaan, op zichzelf onder de delictsomschrijving van art. 69 lid 1 AWR kan worden gebracht. Volgens de Hoge Raad houdt dit echter niet tevens in dat sprake is van de in art. 69 lid 4 AWR bedoelde samenloop. Volgens de Hoge Raad is het indienen van een bezwaarschrift, met gebruikmaking van een (al dan niet) onjuist/onvolledig ingevuld aangiftebiljet, namelijk niet een feit dat onder art. 69 lid 1 AWR valt. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 9