Advocaat-Generaal Valk concludeert dat het uitgangspunt dat onbekendheid met de juridische beoordeling van de feiten niet eraan afdoet dat de verjaring een aanvang neemt, juist is. Het is echter onjuist en onbegrijpelijk dat dit volgens het hof ook opgaat onder de omstandigheden waarop X zich heeft beroepen.
X is dga van een bouwconcern. In 1997 verkoopt hij de onderneming en draagt hij de aandelen in de werkmaatschappijen over. Na de verkoop blijft X aandeelhouder van een drietal inactieve vennootschappen met een aanzienlijk eigen vermogen. X wil daarop emigreren naar Italië, maar verhuist in 1999, op advies van zijn adviseur, A nv, naar Zwitserland. Dit om de belastingdruk zo laag mogelijk te houden.
Vervolgens verplaatsen de vennootschappen, wederom op advies van A nv, hun feitelijke leidingen in het najaar van 1999 naar Malta. In 2000 en 2001 keren de vennootschappen vervolgens € 24 mln aan dividend uit. Volgens A nv is hierover geen dividendbelasting verschuldigd. De inspecteur is het hier echter niet mee eens en legt naheffingsaanslagen dividendbelasting op. Op 27 februari 2015 stelt de Hoge Raad de inspecteur in het gelijk (nr. 13/05185, V-N 2015/14.7). X stelt A nv aansprakelijk voor de geleden schade. A nv doet een beroep op de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW. Volgens Hof Den Haag is de verjaringstermijn in elk geval op 15 december 2005 gaan lopen en is de vordering op 14 december 2010 verjaard. X gaat in cassatie. Hij stelt daarbij onder andere dat A nv steeds heeft tegengesproken dat de constructie onjuist was en dat men van een goede afloop bleef uitgaan.
Advocaat-Generaal Valk concludeert dat het uitgangspunt dat onbekendheid met de juridische beoordeling van de feiten niet eraan afdoet dat de verjaring een aanvang neemt, juist is. Het is echter onjuist en onbegrijpelijk dat dit volgens het hof ook opgaat onder de omstandigheden waarop X zich heeft beroepen. Verder is de A-G ook van mening dat het hof ten onrechte de criteria die gelden voor de aanvang van de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW heeft doorgetrokken naar de vraag of een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit vergt een afzonderlijke toets, waarvoor alle omstandigheden van het geval relevant kunnen zijn. De A-G adviseert de Hoge Raad om de uitspraak van het hof te vernietigen en de zaak te verwijzen.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Internationaal belastingrecht, Verbintenissenrecht
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 15 april