De heer X is supermarktmanager, makelaar, directeur/enig-aandeelhouder van A bv en (in privé) projectontwikkelaar. A bv koopt in oktober 2002 een winkelcentrum. In december 2002 sluit X een zeer lucratief huurcontract met een supermarktketen. Vervolgens worden X en zijn zoon, alsmede de heer K in privé, de eigenaren van het winkelcentrum. Uiteindelijk wordt dit door hen in 2004 met winst verkocht en geleverd. In geschil zijn de aan X opgelegde ib/pvv-navorderingsaanslagen over 2003 en 2004. De inspecteur belast aldus een derde deel van de huuropbrengst (2003 en 2004), alsmede het aan X toekomende deel van de verkoopwinst (2004) als inkomen uit werk en woning in box 1. Rechtbank Arnhem stelt de inspecteur in het gelijk. Hof Arnhem oordeelt echter dat de aankoop in privé met voorkennis het enige belastbare resultaat is uit een werkzaamheid op de voet van art. 3.90 Wet IB 2001. De handelingen nadien, zoals de verhuur en de verkoop, zijn dus in het geheel niet relevant. Aangezien het belaste resultaat in 2002 in aanmerking genomen had moeten worden, zijn de aanslagen over 2003 en 2004 in zoverre te hoog. De navordering is uitsluitend terecht voorzover hierin het box 3 rendement van het aan X toekomende deel van het winkelcentrum is te begrijpen. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat met de verhuur van het winkelcentrum nog niet het doel van de overige werkzaamheid is gerealiseerd. Het eindpunt wordt volgens goed koopmansgebruik pas bereikt in 2004 als X zijn aandeel in het winkelcentrum vervreemdt. Voor de tussenliggende periode volgt uit het systeem van de wet dat het winkelcentrum tot het werkzaamheidsvermogen blijft behoren en dat alle resultaten daaruit in box 1 worden belast. De verhuuropbrengst moet in dat kader worden opgevat als een nevenopbrengst van een activiteit die primair op een ander doel is gericht. De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het beroep van de Staatssecretaris.