Rechtbank Breda corrigeert de winst van belastingadviseur X vanwege onzakelijk handelen.

Belanghebbende, de heer X is werkzaam als belastingadviseur bij maatschap Y, een accountants- en belastingadvieskantoor. Ter behartiging van zijn belang in maatschap Y heeft X zijn winstaandeel ingebracht in Z cv. Op 1 januari 2006 draagt Z cv dit winstaandeel over aan een nieuwe maatschap Z, waarin X weer voor 90% is gerechtigd. De overdracht vindt plaats tegen een winstrecht, dat door zowel X als de inspecteur gewaardeerd is op een zakelijke prijs van € 1 500 000. Door de afschrijving op de goodwill heeft maatschap Z, en daarmee ook X een aanzienlijk negatief resultaat van € 113 401.  De inspecteur corrigeert de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2006 van X. De winst van Z cv wordt verhoogd met € 98 128. Volgens de inspecteur is de tegenprestatie voor de overdracht van het winstaandeel in Y door Z cv aan maatschap Z niet zakelijk. Verder stelt de inspecteur dat X recht heeft op een lagere zelfstandigenaftrek en dat de startersaftrek moet vervallen. Ook wordt het opgevoerde verlies van maatschap Z geweigerd. X komt in beroep.

Rechtbank Breda overweegt dat een onafhankelijk derde nooit ingestemd zou hebben met de door Z cv aanvaarde tegenprestatie, zodat de invloed van het onzakelijk handelen op het resultaat van Z cv geëlimineerd moet worden. Aangezien X vanaf 1 januari 2006 zelf als maat participeerde in maatschap Z, heeft X volgens de rechtbank in het jaar 2006 wel recht op de zelfstandigen- en de startersaftrek. De rechtbank constateert aan de hand van de jaarstukken dat maatschap Z de goodwill in vijf jaar afschrijft en rekening houdt met de vrijval van de winstrechtverplichting. Het standpunt van de inspecteur dat maatschap Z in zakelijke verhoudingen een resultaat van nihil zou hebben behaald, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet samen met dat wat niet in geschil is. De overgenomen goodwill, waarvan de hoogte niet in geschil is, is immers aan te merken als een slijtend activum. De aanschaffingskosten moeten dan ook door middel van afschrijving evenredig worden verdeeld over de gebruiksduur. Voorts is het in overeenstemming met het voorzichtigheidsbeginsel dat de stijging van de contante waarde van een winstrechtverplichting ten laste van het resultaat wordt gebracht. De inspecteur heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het door maatschap Z verantwoorde resultaat op onzakelijke grondslagen berust. Het beroep van X is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Breda

0

Gerelateerde artikelen