Belanghebbende, X, en zijn vrouw worden door de inspecteur, in het kader van het BZN-project, geïdentificeerd als rekeninghouders van bankrekeningen bij de Van Lanschot bank te Luxemburg (VLB). X ontkent echter dat hij bankrekeningen bij de VLB aanhoudt. De inspecteur legt IB- en VB-(navorderings)aanslagen over de jaren 1995-2008 op aan X. De eerste serie navorderingsaanslagen wordt opgelegd met dagtekening 31 december 2007. Vervolgens volgt op 31 december 2008 een tweede serie en uiteindelijk op 15 april 2009 een derde serie. X stelt dat de inspecteur niet voortvarend genoeg heeft gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen.
Rechtbank Zeeland - West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet voortvarend genoeg heeft gehandeld bij het opleggen van de derde serie navorderingsaanslagen. Volgens de rechtbank was de termijn van ruim twee jaar bij het opleggen van de eerste serie om de belastingplichtige te identificeren en vervolgens te benaderen met een vragenbrief niet onredelijk lang. De rechtbank merkt daarbij op dat er sprake is van een complex en omvangrijk project. Ook de termijn van twaalf maanden die tussen de eerste serie en de tweede serie ligt, acht de rechtbank nog aanvaardbaar. De inspecteur heeft in deze twaalf maanden namelijk onder andere een extra controle op de identificatie uitgevoerd. Omdat aan het opleggen van de derde serie navorderingsaanslagen geen andere gegevens ten grondslag liggen dan aan de tweede serie, is de inspecteur er volgens de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat voor het opleggen van de derde serie 3,5 maanden extra nodig waren. De rechtbank vernietigt de IB-navorderingsaanslagen 1997-2001 en VB-navorderingsaanslagen 1998-2000.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3