Belanghebbende, X, drijft sinds 1 februari 1990 met haar echtgenoot een garagebedrijf in firmaverband. Per 1 januari 2001 is hun zoon toegetreden tot de vof. X en haar medefirmanten zijn ieder gerechtigd tot een derde van de jaarwinst. In haar aangifte over het jaar 2006 claimt X de zelfstandigenaftrek en wil zij doteren aan de oudedagsreserve. De inspecteur accepteert dit niet omdat X niet aan het urencriterium zou hebben voldaan. Rechtbank Leeuwarden verklaart het beroep van X gegrond. De inspecteur komt in hoger beroep. Tijdens de fase van hoger beroep heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld bij de klanten van het garagebedrijf die volgens X in het jaar 2006 een auto van X zouden hebben gekocht. De inspecteur vindt hierin een bevestiging van zijn standpunt dat X niet voldoet aan het voor de toepassing van de ondernemersfaciliteiten vereiste urencriterium. X stelt dat de desbetreffende onderzoeksresultaten als bewijsmiddel in deze procedure dienen te worden uitgesloten omdat de inspecteur zijn bevoegdheden te buiten is gegaan.
Hof Leeuwarden overweegt dat de inspecteur in de fase van het hoger beroep, zonder toestemming van het hof, een onderzoek heeft ingesteld bij particulieren. Ten aanzien van die groep voorziet de AWR niet in een verplichting tot het verstrekken van informatie met betrekking tot de belastingheffing van derden. De betreffende particulieren waren mitsdien niet gehouden te antwoorden op de door de inspecteur gestelde vragen. De inspecteur heeft hen er echter niet op gewezen dat zij niet verplicht waren tot het verstrekken van de gevraagde informatie. De inspecteur heeft volgens het hof de schijn jegens de particulieren gewekt dat hij wettelijk bevoegd was tot het stellen van vragen en dat zij tot medewerking verplicht waren. Daarmee heeft hij in wezen ook X benadeeld. Dit is in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid en 'fair play'. De inbreuk op deze beginselen acht het hof van een zodanige orde dat het resultaat van dat onderzoek in deze procedure van het bewijs moet worden uitgesloten. Vervolgens overweegt het hof dat X aannemelijk heeft gemaakt dat haar werkzaamheden in 2006 niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn. X heeft recht op de door haar geclaimde ondernemersfaciliteiten. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.