Belanghebbende, X, en haar zus, Y, houden, indirect, de aandelen in A bv. A bv is eigenaresse van een aantal panden. Met de inspecteur wordt medio 2002 afgestemd dat de panden € 316.285 waard zijn. Op 30 december 2005 verkoopt A bv de panden voor € 316.285 aan X en Y. De WOZ-waarde 2006 bedraagt € 497.640. X en Y verhuren de panden vervolgens aan A bv. Uit een onderzoek van de Belastingdienst blijkt dat de waarde van de panden per 28 december 2005 € 1,5 mln bedraagt. De inspecteur legt daarom een IB-navorderingsaanslag op aan X, waarbij hij een ab-inkomen in aanmerking neemt van € 591.857. Hof Den Haag stelt de waarde van de panden, per 30 december 2005, in 2013 in een procedure vast op € 555.000. Rechtbank Den Haag oordeelt dat er sprake is van een winstuitdeling. Gezien de WOZ-waarde 2006 had X niet voetstoots mogen aannemen dat de waarde van de onroerende zaken onveranderd was gebleven. De rechtbank vermindert vervolgens de navorderingsaanslag.
Hof Den Haag bevestigt het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een winstuitdeling. Het hof acht daarbij, evenals de rechtbank, van belang dat de WOZ-waarde 2006 was vastgesteld op € 497.640. Gezien het grote verschil met de verkoopprijs, van € 316.285, moeten X en A bv zich, bij de verkoop van de onroerende zaken, er bewust van zijn geweest dat X werd bevoordeeld en A bv verarmd met (ten minste) het verschil tussen de waarde van de onroerende zaken en de overeengekomen prijs.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.12