Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de Awb niet exact voorschrijft hoe het dictum in de uitspraak op bezwaar moet luiden.

X komt in bezwaar en beroep tegen een legesaanslag van de gemeente Laarbeek.

Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de Awb niet exact voorschrijft hoe het dictum in de uitspraak op bezwaar moet luiden. Waar voor de beroepsprocedure in de artikelen 8:70 en 8:72 Awb de dicta uitputtend zijn beschreven, bepaalt art. 7:11 lid 2 Awb voor de bezwaarfase alleen dat het bestuursorgaan als de heroverweging daartoe aanleiding geeft het bestreden besluit herroept en zo nodig een nieuw besluit neemt. Niet is voorgeschreven hoe de beslissing op het bezwaar precies moet worden geformuleerd. De keuze voor andere dicta voor het afdoen van een ontvankelijk bezwaar is in beginsel vrij (ABRvS 4 december 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF1459). In dit geval heeft de heffingsambtenaar het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De rechtbank acht dit mogelijk nu de aanslag gedeeltelijk is verminderd en het voor X duidelijk was dat de legesaanslag is verminderd voor de leges voor de activiteit ‘bouwen’. In zoverre is het gelijk aan de heffingsambtenaar. Het beroep van X is wel gegrond omdat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte geen kostenvergoeding heeft toegekend.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:15

Algemene wet bestuursrecht 7:11

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 3 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

502

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen