X wordt op 8 oktober 2010 aangemaand om de aangifte ib/pvv over het jaar 2009 voor 22 oktober 2010 in te dienen. De inspecteur waarschuwt X dat als hij niet tijdig reageert hij een boete opgelegd krijgt. X doet uiteindelijk op 13 maart 2011 aangifte ib/pvv 2009. De aanslag ib/pvv 2009 wordt met dagtekening 28 november 2012 vastgesteld. Daarbij wordt een verzuimboete van € 226 opgelegd. Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep primair in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd. Volgens X bestond er in zijn geval "objectief gezien geen enkele redelijke aanwijzing voor belasting- of inhoudingsplicht" zodat de inspecteur niet bevoegd was hem uit te nodigen aangifte te doen. Hof Amsterdam overweegt dat de inspecteur bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot het uitnodigen aangifte te doen (het uitreiken van het aangiftebiljet) over een zekere discretionaire bevoegdheid beschikt. De wijze waarop de inspecteur gebruik maakt van deze discretionaire bevoegdheid wordt door de belastingrechter op marginale wijze getoetst. Volgens het hof heeft de inspecteur niet zonder redelijke grond aan X een aangiftebiljet uitgereikt. In de jaren voor en na 2009 zijn aan X aangiftebiljetten uitgereikt en is door X ook steeds aangifte gedaan. Ook is aan hem, op basis van de ingediende aangifte, een voorlopige aanslag over het jaar 2009 opgelegd. Volgens het hof was X verplicht binnen de door de inspecteur bepaalde termijn aangifte te doen. Nu X de aangifte te laat heeft ingediend is de verzuimboete terecht opgelegd. Wel wordt de hoogte van de verzuimboete verminderd tot € 49 conform het door de inspecteur op de zitting nader voorgestane bedrag. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 9
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67a
Algemene wet inzake rijksbelastingen 6