Belanghebbende, X, woont in Portugal en heeft een ab in A bv. A bv verwerft IT-opdrachten en leent personeel in en uit. In de aan X opgelegde IB-aanslagen over de jaren 1998, 2000 en 2001 houdt de inspecteur ook rekening met een fictief loon. In geschil is of toepassing van de fictiefloonregeling verenigbaar is met het belastingverdrag met Portugal. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat, gelet op het jaar van totstandkoming van het belastingverdrag met Portugal (1999), de voordien al bestaande fictiefloonregeling niet beschouwd kan worden als eenzijdige posterieure verdragstoewijzingsbeïnvloeding.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat Nederland het fictieve loon voor de jaren 1998 en 2000 in de belastingheffing kan betrekken. In die jaren was er namelijk nog geen belastingverdrag met Portugal. Ten aanzien van het jaar 2001 is de A-G van mening dat Nederland het fictieve loon niet in de belastingheffing kan betrekken. De A-G acht daarbij onder andere van belang dat:
- •.
art. 12a Wet LB 1964 de overeengekomen verdragstoewijzing kan wijzigen;
- •.
het protocol bij het verdrag met Portugal niets bevat over de fictiefloonregeling of over een van de normale bewoording of context afwijkende uitleg van de termen ‘beloning' en ‘verkregen' in art. 15 en art. 16 Verdrag met Portugal;
- •.
er geen gezamenlijke toelichting bij het verdrag is;
- •.
de Nederlandse eenzijdige toelichting evenmin iets zegt over de fictiefloonregeling of over toepassing van internrechtelijke ficties;
- •.
niet is gebleken dat Portugal heeft ingestemd met de potentiële eenzijdige Nederlandse verdragstoewijzingsbeïnvloeding.
De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet op de loonbelasting 1964 12a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 26 mei