Rechtbank Gelderland oordeelt dat de aanslagen niet onherroepelijk vaststaan. Op grond van art. 9.6 Wet IB 2001 is het namelijk mogelijk om op te komen tegen een afgewezen verzoek om ambtshalve vermindering.

Belanghebbende, X, rekent in zijn IB-aangifte 2016 het inkomen uit aanmerkelijk belang volledig aan zichzelf toe. De aanslag wordt, conform de aangifte, op 6 mei 2017 vastgesteld. X en zijn vrouw, Y, doen op 6 maart 2018 opnieuw aangifte. Hierbij verdelen zij het ab-inkomen om de niet benutte heffingskortingen van Y alsnog te verzilveren. De inspecteur merkt deze aanvullende aangifte aan als een bezwaarschrift, en verklaart het niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Daarnaast behandelt de inspecteur de aanvullende aangifte ook als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek wijst hij af omdat de aanslagen onherroepelijk vaststaan.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de aanslagen niet onherroepelijk vaststaan. De rechtbank wijst er daarbij op dat op grond van art. 9.6 Wet IB 2001 bezwaar en beroep openstaan tegen een afgewezen verzoek tot ambtshalve vermindering. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat zich niet een situatie voordoet als genoemd in art. 45aa Uitv. reg. IB 2001, zodat vermindering toch mogelijk is. De rechtbank volgt de gewijzigde aangifte van 6 maart 2018.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa

Wet inkomstenbelasting 2001 9.6

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 5 februari

52

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen