Belanghebbende, X, woont in België en is directeur-grootaandeelhouder van een naar Belgisch recht opgerichte en in België gevestigde BVBA. Op 23 december 2010 en op 27 januari 2011 maakt deze BVBA bedragen van € 100.000 respectievelijk € 20.000 over aan de Belastingdienst. Het totaalbedrag is gelijk aan het brutoloon van X over 2010. X maakt per brief van 5 januari 2011 bezwaar tegen de inhouding van loonheffing over 2010 ten bedrage van € 120.000. In geschil is of de Belastingdienst terecht de door X gepretendeerde ingehouden loonheffingen aan de BVBA heeft terugbetaald in plaats van aan X. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het terugbetaalde bedrag van € 120.000 uiteindelijk, via de aandelen van de BVBA, in het vermogen van X is teruggevloeid in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van de BVBA, zodat X niet is geschaad in zijn belangen. Een tweede uitbetaling van het litigieuze bedrag zou tot ongerechtvaardigde verrijking van X leiden. X heeft geen recht op een (tweede) terugbetaling. De Hoge Raad oordeelt dat de Belastingdienst terecht heeft geweigerd de door de BVBA overgemaakte bedragen terug te betalen aan X. Het feitencomplex laat volgens de Hoge Raad geen andere conclusie toe dan dat de BVBA niet heeft beoogd een bedrag aan door X verschuldigde belasting van het bruto loon af te zonderen en aan de Belastingdienst af te dragen. Het handelen van de BVBA was er enkel op gericht een zo hoog mogelijk bedrag op een rekening van de Belastingdienst te storten, ongeacht de verschuldigdheid daarvan, om eventuele naheffingen te voorkomen. Dit betekent dat van inhouding van loonheffingen ten laste van X geen sprake is geweest en dat de Belastingdienst de gestorte bedragen terecht heeft terugbetaald aan de BVBA en niet aan X.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 27