X doet op 13 juli aangifte BPM en voldoet op 18 juli 2011 het verschuldigde bedrag dat is berekend aan de hand van artikel 10, lid 2, Wet BPM 1992. Naar aanleiding van het arrest HR van 2 maart 2012, nr. 11/00785 maakt X bezwaar tegen de voldoening op aangifte. De inspecteur verklaart het bezwaar gegrond. De BPM wordt verminderd en X krijgt een proceskostenvergoeding van € 54,50 toegekend. De gemachtigde van X heeft in de jaren 2010 tot en met 2012 naast het bezwaarschrift van X een zeer groot aantal bezwaarschriften ingediend bij de Belastingdienst in soortgelijke zaken. In hoger beroep bepleit X een hogere proceskostenvergoeding. Volgens de inspecteur moet de vergoeding berekend worden op basis van de forfaitaire normen. Daarbij moet volgens hem rekening worden gehouden met het feit dat er sprake is van "samenhang" tussen de zaken. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de inspecteur op de zitting onweersproken gesteld dat de gemachtigde van X in een periode van circa anderhalf jaar een paar honderd bezwaarschriften heeft ingediend in soortgelijke zaken. De inspecteur heeft dan terecht een matiging vanwege samenhang in de materie als bijzondere omstandigheid toegepast. Het feit dat X niet op de hoogte was dat de gemachtigde voor een groot aantal andere belanghebbenden een soortgelijke procedure voerde, maakt dit niet anders. De door de inspecteur toegekende proceskostenvergoeding is niet te laag vastgesteld. X krijgt wel schadevergoeding toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Vanaf het moment van indiening van het bezwaar tot de uitspraak van de rechtbank is meer dan 2 jaar verstreken. Het hoger beroep is in die zin gegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Besluit proceskosten bestuursrecht 3 lid 2
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10 lid 2
Algemene wet bestuursrecht 8:75