Erflater, Y, overlijdt in november 2010. Y was in gemeenschap van goederen gehuwd met belanghebbende, X. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde een belang van 6,89% (56 van de 813 uitstaande aandelen) in A bv. Van de aandelen in A bv zijn er 28 verkregen door een aandelenruil kort na de oprichting van A bv in 1994. In juni 1998 verkrijgt Y van B krachtens schenking 28 aandelen A bv. De bloot eigendom van deze aandelen is op 17 augustus 2004 aan X geleverd. Gevolg van deze schenking is dat Y aanmerkelijkbelanghouder in A bv werd. A bv is een houdstermaatschappij met belangen in diverse actieve vennootschappen over de hele wereld. Een daarvan is C Ltd, waarin A bv op het moment van overlijden van Y een belang hield van 70,6%. Na de schenking had B een direct aanmerkelijk belang in A bv (bijna 30%) en indirect in al haar werkmaatschappijen. De inspecteur weigert de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: BOR) van artikel 35c SW op het door X verkregen belang van A bv in C Ltd. Rechtbank Den Haag is van mening dat het hele vermogen van A bv, inclusief het belang in C Ltd, moet worden aangemerkt als verkregen ondernemingsvermogen, zodat X recht heeft op de BOR. De inspecteur komt in hoger beroep. Hof Den Haag is van mening dat toerekening van het indirecte belang in C Ltd aan A bv, niet kan plaatsvinden. Het indirecte belang in C ltd. is geen aanmerkelijk belang en voldoet dus niet aan de voorwaarde vermeld onder 7.1. sub a van artikel 35c, lid 5, SW. Wel is het een belang van minder dan 5% en meer dan 0,5%, zoals bedoeld in onderdeel 7.1. sub b, maar toerekening is niet mogelijk omdat niet is voldaan aan de drie voorwaarden van onderdeel b. Er is namelijk niet sprake van een verwatering van het aanmerkelijk belang van B door de schenking van 28 aandelen aan Y omdat B ook na de schenking een aanmerkelijk belang in C Ltd. hield. De opvolgingsregeling is niet van toepassing op het in A bv aangehouden belang in C Ltd. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.6