Op 27 februari 2010 overlijdt X. X was tot zijn overlijden in gemeenschap van goederen gehuwd met C. X was 100% aandeelhouder in A bv die 100% aandeelhouders is in B bv. Deze laatstgenoemde bv is eigenaresse van een bedrijfspand. Naar aanleiding van de correctie van de waarde van het bedrijfspand legt de inspecteur aan belanghebbenden, de erven X, een aanslag ib/pvv 2010 op. Aan C wordt een navorderingsaanslag ib/pvv 2010 opgelegd. De erven X komen in beroep en stellen zich op het standpunt dat gelet op de onderlinge verhouding die in de aangifte is gekozen 2,3% van de correctie op het voordeel uit aanmerkelijk belang in aanmerking mag worden genomen bij het opleggen van de aanslag. 97,7% moet bij C in aanmerking worden genomen. Volgens de inspecteur geldt de keuze in de aangifte alleen voor het aangegeven voordeel uit aanmerkelijk belang. Overeenkomstig artikel 2.17 derde lid, Wet IB 2001 wordt 50% van de correctie bij de erven X in aanmerking genomen. Rechtbank Noord-Holland is van mening dat op grond van artikel 2.17, tweede lid, Wet IB 2001 de onderlinge verhouding alleen geldt voor het gemeenschappelijk inkomensbestanddeel dat is aangegeven. In dit geval is dat het aangegeven voordeel uit aanmerkelijk belang. Dat betekent echter niet dat als daarop wordt gecorrigeerd op die correctie de in artikel 2.17, derde lid, Wet IB 2001 genoemde verdeling van 50%-50% van toepassing is. De verdeling ten helfte geldt alleen als de belastingplichtige en zijn partner niet voor een afwijkende verdeling kiezen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de belastingplichtige en zijn partner altijd de mogelijkheid hebben om een optimale onderlinge verhouding tot stand te brengen voor (gedeelten van) gemeenschappelijke inkomensbestanddelen die voor het eerst in aanmerking worden genomen. Er is voldaan aan de voorwaarde dat de aan de erven opgelegde primitieve aanslag (en de aan C opgelegde navorderingsaanslag) nog niet onherroepelijk is. De rechtbank vindt dan dat de keuze van de erven X en C om het bedrag waarvoor het voordeel uit aanmerkelijk belang wordt gecorrigeerd in een onderlinge verhouding van 2,3%-97,7% bij hen in aanmerking te nemen moet worden gerespecteerd. Het beroep van de erven X is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 26 mei