Belanghebbende, X, woont in Nederland. X werkte tot begin 2004 in Duitsland in loondienst. Vanaf die tijd drijft hij in Nederland een onderneming. In de jaren voorafgaand aan 2004 was, als gevolg van negatieve inkomsten uit een in Nederland gelegen eigen woning, het vrij te stellen buitenlandse inkomen uit werk en woning steeds hoger dan het inkomen uit werk en woning. Per 31 december 2003 bedraagt het vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning dat kan worden doorgeschoven naar de volgende jaren € 56.074. In geschil is of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag premies volksverzekering en de aanslag premie Ziekenfondswet over het jaar 2004 de doorschuifregeling van art. 11 BvdB 2001 moet toepassen.
Hof 's-Hertogenbosch (MK IV, 4 mei 2011, 10/00727) oordeelt dat de doorschuifregeling niet geldt bij premieheffing volksverzekeringen en bij de premie Ziekenfondswet. Voor de premieheffing volksverzekeringen verwijst het hof naar HR 20 november 2009, nr. 09/00348, V-N 2010/3.18. Het hof verwerpt de stelling van X dat de premie volksverzekeringen en de premie Ziekenfondswet moeten worden vereenzelvigd met de inkomstenbelasting. Deze opvatting vindt geen steun in het recht, met name niet in de regeling inzake de heffing en inning van de premie voor de volksverzekeringen en de premie ingevolge de Ziekenfondswet. Ook de klacht van X dat de inspecteur nog geen gevolg heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank om het griffierecht aan hem te betalen, faalt. De inspecteur stelt terecht dat hij nog geen gevolg hoeft te geven aan een rechtbankuitspraak zolang deze niet onherroepelijk vaststaat. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).