Hof Arnhem oordeelt dat de in 1996 gevormde vervangingsreserve in 2000 dient vrij te vallen. X bv heeft namelijk niet tijdig een vervangende investering gedaan. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X bv, vormt in 1996 een vervangingsreserve. Ultimo 1997 bedraagt de vervangingsreserve – na een vervangende investering – nog € 108.917. In 2000 doteert X bv € 51.090 aan de vervangingsreserve. De inspecteur corrigeert bij het opleggen van de VPB-aanslag 2000 de dotatie aan de vervangingsreserve en rekent ook de opgebouwde reserve geheel tot de belastbare winst. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inspecteur de correcties terecht heeft aangebracht.

Hof Arnhem (MK III, 4 december 2012, 11/00511 en 11/00512, V-N Vandaag 2013/61) oordeelt dat de in 1996 gevormde vervangingsreserve in 2000 dient vrij te vallen. Het hof overweegt daarbij dat er binnen de vierjaarstermijn geen vervangende investering is gedaan. Ten aanzien van de dotatie in 2000 is het hof van mening dat X bv haar stelling, dat zij ultimo 2000 een vervangingsvoornemen had, niet aannemelijk maakt. De enkele stelling dat zij tot een groep behoort die tot doel had het investeren in en exploiteren van onroerende zaken, is volgens het hof te algemeen van aard. Hierbij hecht het hof er belang aan dat X bv heeft erkend dat het voornemen tot vervanging niet schriftelijk is vastgelegd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Wet op de loonbelasting 1964 14

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 november

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen