Op 6 september 2011 overlijdt C. Belanghebbende, X, is enig erfgenaam. Tot de nalatenschap behoort een woning met een WOZ-waarde 2011 van € 232.000. De WOZ-waarde 2012 bedraagt € 200.000. De woning wordt in augustus 2012 verkocht voor € 190.000. In de aangifte erfbelasting wordt voor de woning een waarde van € 190.000 aangegeven. De inspecteur corrigeert de aangifte en gaat uit van de WOZ-waarde 2011. X stelt dat toepassing van art. 21 lid 5 SW 1956 in strijd is met art. 1 Eerste Protocol EVRM, en dat dit voor haar een individuele en buitensporige last tot gevolg heeft. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de wetgever, door een waardepeildatum te hanteren die is gelegen aan het begin van het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van overlijden, is gebleven binnen de hem toekomende beoordelingsmarge. Volgens de rechtbank is er geen sprake van een individuele en buitensporige last voor X. De rechtbank overweegt vervolgens dat gebruik van de WOZ-waarde 2011 tot een belastingdruk van € 5983 (12,7%) leidt en gebruik van de WOZ-waarde 2012 tot een belastingdruk van € 2783 (5,9%). De rechtbank vindt het verschil relatief en absoluut niet excessief, mede gelet op de omvang van de nalatenschap. Het beroep van X is ongegrond.
Hof Amsterdam oordeelt dat X geen buitensporige last draagt als gevolg van de in rekening gebrachte erfbelasting. Het hof overweegt hierbij dat de belastingdruk bij gebruik van de WOZ-waarde 2011 7,58% van de verkrijging bedraagt, en bij gebruik van de WOZ-waarde 2012 12,75%. Het hof acht het verschil van 5,17% geen ‘individual and excessive burden' als bedoeld in art. 1 Eerste Protocol EVRM. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Amsterdam