De politie treft in de woning van X een hennepkwekerij aan. Naar aanleiding van het strafrechtelijke onderzoek legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag op aan X. Hierbij neemt de inspecteur een resultaat uit overige werkzaamheden van € 71.248 in aanmerking vanwege inkomsten genoten uit de hennepteelt. X is het hier niet mee eens. Zij stelt dat de hennepkwekerij niet door haar werd geëxploiteerd, maar door haar echtgenoot. Volgens X heeft zij slechts passieve betrokkenheid bij de exploitatie gehad. Verder wijst X er op dat zij door de strafkamer van Hof 's-Hertogenbosch enkel is veroordeeld voor het voorhanden hebben van hennep en hennepplanten en dat tegen haar geen ontnemingsvordering door het OM is ingesteld.
Hof Den Haag oordeelt dat de door de inspecteur aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat X inkomsten uit hennepteelt heeft genoten, en dat X er niet in is geslaagd dat vermoeden te weerleggen. Volgens het hof is het namelijk aannemelijk dat de hennepkwekerij met medeweten en goedkeuring van X is geëxploiteerd, en dat X haar woning daarvoor ter beschikking heeft gesteld. Verder heeft X volgens het hof beoogd winst te behalen met de exploitatie, zodat zij haar geldschulden kon aflossen, en hadden zij en haar echtgenoot een winstverdeling afgesproken van respectievelijk 40% en 60%. Tenslotte wijst het hof er nog op dat X ook daadwerkelijk € 30.000 van de opbrengst heeft ontvangen. Het hof acht de schatting van de opbrengst door de inspecteur echter wel aan de hoge kant, en vermindert de navorderingsaanslag.