In het jaar 2013 wordt coöperatie D opgericht door belanghebbende, X, en zijn echtgenote, ieder voor 50%. X verhuurt zich voor € 28 per uur aan de coöperatie die hem voor € 55 verhuurt aan bedrijven, instellingen en gemeenten als (hoofd)uitvoerder en bouwkundig medewerker. In de jaren 2013 en 2014 heeft X maar één opdrachtgever, coöperatie D. In zijn aangifte ib/pvv2013 geeft X de inkomsten aan als winst uit onderneming. Volgens de inspecteur is er echter sprake van een (fictieve) dienstbetrekking tussen X en de coöperatie. Gevolg is een navorderingsaanslag ib/pvv 2013. X komt in beroep.
Volgens Rechtbank Gelderland moeten de inkomsten uit de werkzaamheden van X bij de coöperatie aangemerkt worden als loon uit (fictieve) dienstbetrekking en niet als winst uit onderneming. Niet aannemelijk is gemaakt dat X voldoende zelfstandigheid bezat en in voldoende mate ondernemersrisico, waaronder onder meer een meer dan verwaarloosbaar aansprakelijkheidsrisico en debiteurenrisico, liep. X die een aanmerkelijk belang heeft in de coöperatie en tegen vergoeding werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de coöperatie is dan in fictieve dienstbetrekking. De beloning moet dan conform de gebruikelijk-loonregeling plaatsvinden. De hoogte daarvan is door de inspecteur correct berekend. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 2h
Wet op de loonbelasting 1964 12a
Wet op de loonbelasting 1964 4
Wet inkomstenbelasting 2001 4.6
Wet inkomstenbelasting 2001 3.4
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 12 maart