De heer X is directeur en enig aandeelhouder van B bv. De bv participeert als beherend vennoot in X&A cv. De heer A is directeur en enig aandeelhouder van C bv. De cv houdt zich bezig met im- en export van groenten en fruit en participeert voor 80% in een Zuid-Afrikaanse limited. In 2003 gaan de limited, X&A cv, C bv en B bv failliet. Volgens Rechtbank 's-Gravenhage is de vordering van X op B bv hierdoor waardeloos geworden. X mag in 2003 € 125.572 als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking nemen. Het is niet aannemelijk dat X meer aan B bv ter beschikking heeft gesteld. Zowel de inspecteur als X gaan in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage acht aannemelijk dat X het debiteurenrisico heeft aanvaard uit aandeelhoudersmotieven. Het bedrag van de lening was namelijk substantieel, er waren geen zekerheden verstrekt en de rente van 4% was niet in overeenstemming met het commerciële risico. Dit brengt mee dat sprake is van een onzakelijke lening. Het afwaarderingsverlies dient dus bij de bepaling van het resultaat uit overige werkzaamheden buiten beschouwing te blijven. Het verlies is te beschouwen als een onttrekking. X staat voorts vergeefs een splitsing voor in een zakelijk en een onzakelijk deel. De lening is in haar geheel onzakelijk, omdat de feiten en omstandigheden die de onzakelijkheid meebrengen op de hele lening betrekking hebben. De vraag of eventueel een verlies uit aanmerkelijk belang kan worden geconstateerd, is in 2003 nog niet aan de orde. Het beroep van de inspecteur is gegrond.
Lees ook het thema De onzakelijke lening.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Gravenhage
Editie: 13 februari