Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt vanaf wanneer de auto feitelijk aan X ter beschikking heeft gestaan. Het vermoeden dat de auto door hem van Duitsland naar Nederland is gereden is niet voldoende.

X koopt in februari 2013 een nieuwe personenauto voor € 229.704 exclusief BTW en BPM. In juni 2013 wordt de auto uiteindelijk geleverd aan een Duitse ondernemer, van wie X de auto met een Duits kenteken gaat huren. In april 2014 koopt X de auto voor € 170.000, waarbij de aanvankelijke aanschafprijs wordt verrekend met de vervallen huurtermijnen. X verkoopt de auto aan een Nederlandse ondernemer, die de BPM-aangifte doet. Daarna koopt X de auto terug. In geschil is de in 2018 opgelegde naheffingsaanslag van € 88.156 met € 17.361 belastingrente en een verzuimboete van € 5.278.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt vanaf wanneer de auto feitelijk aan X ter beschikking heeft gestaan. Het vermoeden dat de auto door hem van Duitsland naar Nederland is gereden is niet voldoende. Ook het gegeven dat de auto op enig moment in Nederland is geweest voor onderhoud en toen mogelijk is geflitst, is niet voldoende. X ontkent namelijk dat hij toen de auto bestuurde. X is nooit met de auto staande gehouden en er is ook niet vastgelegd dat hij de auto bestuurde op de Nederlandse weg. Het beroep van X is gegrond.

Lees ook het thema: Wet Uitwerking Autobrief II.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 12b

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 23 mei

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen