Hof Den Haag beslist dat ex-aandeelhouder X terecht door de ontvanger aansprakelijk is gesteld voor een openstaande vennootschapsbelastingschuld van zijn verkochte bv. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, en zijn echtgenote zijn in het jaar 2008 ieder voor 50% aandeelhouder van Y bv. De bv had tot 22 april 2009 als bedrijfsomschrijving: detailhandel. Op 6 juni 2008 heeft Y bv het winkelpand aan de gemeente geleverd voor € 995.000. De boekwaarde was € 107.440 en de boekwinst € 887.560. De bezittingen van Y bv bestonden vanaf die datum hoofdzakelijk uit beleggingen en liquide middelen. Op 19 december 2008 hebben X en zijn echtgenote hun aandelen in Y bv geleverd aan C bv. Uit de akte van de aandelenoverdracht volgt dat daaraan voorafgaand, op 12 december 2008, een bedrag van € 502.696 is onttrokken aan de reserves van Y bv ten gunste van X en zijn echtgenote. De aandelen hebben zij voor € 18.256 verkocht. Op 22 april 2009 is de naam van Y bv gewijzigd in D bv. In maart 2012 wordt aan D bv een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 opgelegd. Die aanslag blijft onbetaald, waarna de ontvanger bij beschikking van 1 augustus 2013 X op grond van art. 40 IW 1990 aansprakelijk stelt voor de helft van het openstaande bedrag. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X gaat in hoger beroep.

Volgens Hof Den Haag (MK I, 6 juli 2016, BK-15/00370, V-N 2016/47.1.3) heeft de ontvanger X terecht aansprakelijk gesteld. Door de dividenduitkering in december 2008 aan X en zijn echtgenote kon Y bv niet meer voldoen aan haar verplichting tot betaling van de vennootschapsbelastingclaim, die op haar rustte na verkoop van het onroerend goed. X en zijn echtgenote hebben Y bv bewust met een ontoereikend vermogen achtergelaten. Geen zakelijk handelende koper zou € 18.256 voor de aandelen Y bv betalen terwijl objectief de intrinsieke waarde negatief € 192.946 was, als rekening wordt gehouden met de acute vennootschapsbelastingschuld over 2008 van € 204.900, en duidelijk moest zijn dat die claim niet op een reguliere wijze zou worden afgewikkeld. Vervolgens is na de aandelenoverdracht en de vorming van een fiscale eenheid, door het tussenschuiven van de Antilliaanse vennootschap als dochtervennootschap met een waardeloze vordering die kon worden afgewaardeerd, de boekwinst gecompenseerd waardoor uiteindelijk de vennootschapsbelastingclaim verloren ging en een verlies resteerde. Met deze handelwijze, die valt buiten de normale bedrijfsuitoefening, is niet alleen de heffing van vennootschapsbelasting ontgaan maar zijn ook bewust, met het oog op het illusoir maken van de verhaalsmogelijkheid van de ontvanger op het vermogen van de vennootschap, middelen aan de vennootschap onttrokken. Het hoger beroep is ongegrond.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 40

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 december

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen