Advocaat-generaal Van Hilten is van mening dat de betalingen van kledingimporteur X bv voor de zogeheten leftovers geen deel uitmaken van de douanewaarde van de ingevoerde kleding.

Belanghebbende, X bv, is importeur van kleding afkomstig van landen buiten de EU. In de aangiften voor het in het vrije verkeer brengen van geïmporteerde kleding houdt X bv geen rekening met de kosten van de leftovers, dit is de stof die overblijft bij de productie van kleding als gevolg van minimale afnameverplichting die de stoffenleveranciers stellen. De inspecteur reikt aan X bv een uitnodiging tot betaling uit, zich op het standpunt stellende dat de kosten van de leftovers onderdeel uitmaken van de douanewaarde van de ingevoerde kleding.

Advocaat-generaal Van Hilten is van mening dat de betalingen van kledingimporteur X bv voor de zogeheten leftovers geen deel uitmaken van de douanewaarde van de ingevoerde kleding. De leftovers maken geen deel uit van de transactiewaarde van de ingevoerde kleding. Het ontstaan van de leftovers vindt zijn oorsprong in de minimale afnameverplichting die de stoffenleveranciers stellen en staat niet in direct verband met de levering van de geproduceerde kleding. De A-G gaat ervan uit dat de stoffenleveranciers andere (rechts)personen zijn dan de kledingfabrikanten en komt tot de slotsom dat op grond van art. 29 van het CDW de kosten van de leftovers niet tot de transactiewaarde van de ingevoerde kleding kunnen worden gerekend. Ook bijtelling op grond van art. 32 lid 1 onder b sub i of sub iii van het CDW acht de A-G niet aan de orde nu de leftovers niet voor de productie van de kleding zijn gebruikt, noch in de kleding zijn verwerkt.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Douane

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 4 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen