Belanghebbende, X, drijft een agrarische onderneming, welke hij sedert 1998 gefaseerd overdraagt aan zijn zoon, C. X woont in het jaar 2003 ongehuwd samen met zijn partner, A. X heeft opdracht gegeven tot de bouw van een woonhuis met kantoorruimte. De woning is in 2003 opgeleverd en is gebouwd op grond die in eigendom toebehoort aan A die de grond door middel van ruilverkaveling heeft verkregen. X heeft 33% van de bouwkosten van de woning toegerekend aan de kantoorruimte en de kantoorruimte geactiveerd op zijn ondernemingsbalans. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 maakt X aanspraak op investeringsaftrek en afschrijving. De inspecteur stelt dat de fiscale investeringsfaciliteiten met betrekking tot de woning niet van toepassing zijn, omdat X geen eigenaar is van de woning. Zowel X en de inspecteur komen uiteindelijk in hoger beroep.
Hof Leeuwarden overweegt dat X niet de juridische eigenaar van de grond waarop de woning is gebouwd is en dat X bij A geen opstalrecht heeft bedongen. Volgens het hof komt de woning door natrekking toe aan de rechthebbende van de grond, A. X kan de woning, of een zelfstandig onderdeel daarvan, niet tot zijn ondernemingsvermogen rekenen omdat het belang bij de woning hem niet aangaat. Het hof verwijst naar Hoge Raad 17 oktober 1973, nr. 17.150, BNB 1974/170. X heeft geen recht op investeringsaftrek of afschrijving. Het hof verwerpt het beroep van X op dwaling ten aanzien van het structureren van de eigendomsverhoudingen na de kavelruil. Het hoger beroep van X is ongegrond. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.