Ten tijde van het vaststellen van de aanslag was de gewenste toerekening van het aanmerkelijk belang bekend bij de inspecteur. De rechtbank vernietigt daarom de navorderingsaanslag.

X doet op 28 maart 2008 aangifte IB/PVV 2007 van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.290 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. Zijn vrouw geeft een inkomen uit werk en woning aan van € 11.708 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. Op 24 april 2008 dienen zij een verbeterde aangifte in. X doet aangifte van een box-1-inkomen van € 72.290 en een box-2-inokmen van € 15.000 en te verrekenen dividendbelasting van € 1813. Zijn vrouw geeft een box-1-inkomen aan van € 15.000 waarbij haar aandelen in de voordelen uit aanmerkelijk belang voor nihil zijn opgenomen. Op 13 juni 2008 legt de inspecteur aan X een voorlopige aanslag op naar een box-1-inkomen van € 72.290. Op 7 augustus 2008 ontvangt X een nadere voorlopige aanslag waarbij een bedrag van € 1813 aan dividendbelasting wordt verrekend. Op 13 maart 2009 legt de inspecteur een definitieve aanslag op conform de voorlopige aanslag van 7 augustus 2008. De vrouw van X ontvangt een aanslag waarbij een box-2-inkomen in aanmerking wordt genomen van € 15.000. Op verzoek vermindert de inspecteur deze aanslag conform de verbeterde aangifte van 24 april 2008. Vervolgens legt de inspecteur aan X de in geschil zijnde navorderingsaanslag op naar een inkomen uit werk en woning van € 72.290 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 15.000.

Rechtbank Haarlem oordeelt dat de inspecteur geen navorderingsaanslag aan X had mogen opleggen. Van een nieuw feit is geen sprake, omdat X en zijn vrouw al in de verbeterde aangifte hun wens kenbaar hebben gemaakt om het aanmerkelijk belang alsnog bij X te laten belasten. Volgens de rechtbank doet zich in dit geval bovendien niet de situatie voor als bedoeld in art. 16, tweede lid, onderdeel b, AWR (tekst 2009) omdat het nooit de bedoeling van partijen is geweest dat het inkomen uit aanmerkelijk belang bij de vrouw in aanmerking zou worden genomen. De belastingdienst erkent dat hij een fout heeft gemaakt bij het vaststellen van de aanslag van 13 maart 2009. Art. 2.17, vierde lid, Wet IB 2001 is niet geschreven om fouten bij de belastingdienst te herstellen – zo overweegt de rechtbank - maar om belastingplichtigen ter wille te zijn die bij nader inzien de toedeling van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen willen wijzigen. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond en vernietigt de navorderingsaanslag.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Haarlem

3

Gerelateerde artikelen