X verricht sinds 2001 werkzaamheden voor de VOF van zijn broer en diens vrouw. In de jaren 2015-2017 geeft X de verdiensten in zijn aangiften IB aan als winst. In de jaren daarvoor als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). De broer en zijn vrouw hebben ook een tweetal BV’s die nauwelijks activiteiten verrichten. Per 1 januari 2020 treedt X toe tot de VOF. In een vaststellingsovereenkomst worden de werkzaamheden van X als ROW bestempeld.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat, nu er slechts één opdrachtgever is (de BV’s zijn te vereenzelvigen met de VOF), en er ook niet anderszins ondernemersrisico wordt gelopen, er geen sprake is van ondernemerschap. Verder zijn de werkzaamheden vanaf 2015 niet gewijzigd, en heeft X in de vaststellingsovereenkomst ingestemd met de kwalificatie ROW. De toetreding tot de VOF in 2020 is verder geen bestendiging van de situatie daarvoor.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8