Belanghebbende, X, is een naar Duits recht opgericht beleggingsfonds, en heeft geen rechtspersoonlijkheid. X is vrijgesteld van de Duitse winstbelasting. A, een bank, houdt alle bewijzen van deelgerechtigdheid. X ontvangt portofoliodividenden uit Nederland en verzoekt om teruggaaf van de ingehouden Nederlandse dividendbelasting. In geschil is of X transparant is, zodat A de belanghebbende is, en of recht op teruggaaf bestaat.
Rechtbank Zeeland - West-Brabant oordeelt dat X moet worden aangemerkt als een niet-transparant lichaam. Volgens de rechtbank vertoont X gelijkenis met een Nederlands fonds voor gemene rekening en moet zij worden aangemerkt als een doelvermogen in de zin van art. 3 lid 1 onderdeel c Wet VPB 1969. De rechtbank acht daarbij onder andere de volgende factoren van belang: • Er is sprake van een afgescheiden vermogen met een zekere zelfstandigheid; • De resultaten van X zijn niet rechtstreeks toerekenbaar aan A; • X wordt naar Duits fiscaal recht als een zelfstandig rechtssubject aangemerkt. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de beperking van het recht op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting tot in Nederland gevestigde fbi's en lichamen als bedoeld in art. 10 Wet DB, niet in strijd is met het Europese recht. Ook is X volgens de rechtbank niet vergelijkbaar met een in Nederland gevestigde fbi of met een lichaam zoals bedoeld in art. 10 Wet DB. X heeft volgens de rechtbank dan ook geen recht op teruggaaf van dividendbelasting. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 3
Wet op de dividendbelasting 1965 10