X ontvangt in 2016 een WIA-uitkering en heeft daarnaast sinds oktober 2016 een onderneming. In zijn aangifte IB/PVV 2016 claimt X de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid. In hoger beroep is in geschil of X recht heeft op beide aftrekposten.
Volgens Hof Den Haag blijkt uit de wettelijke bepalingen dat een ondernemer in een kalenderjaar niet gelijktijdig aanspraak kan maken op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid. De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid wordt niet verleend als een ondernemer aan het urencriterium van art. 3.6 lid 1 Wet IB 2001 voldoet. X kan slechts aanspraak maken op één van deze faciliteiten, mits hij aan de voorwaarden daarvan voldoet. Het hof beslist vervolgens dat X voor beide faciliteiten niet in aanmerking komt. X maakt niet aannemelijk dat hij aan het (verlaagde) urencriterium voldoet. De urenspecificaties zijn daarvoor te globaal, onvoldoende gespecificeerd en te algemeen van aard. Zelfs al zou X aan het verlaagde urencriterium voldoen, dan zou hij nog niet in aanmerking komen voor de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid omdat er geen positieve winst is behaald. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.76
Wet inkomstenbelasting 2001 3.78a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.6