Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat bij de LB-heffing over het privégebruik van een auto geen sprake is van strijd met het EU-recht. Bij de heffing wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen ingevoerde auto’s en gelijksoortige nationale producten. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Aan X wordt door zijn werkgever een auto ter beschikking gesteld. X gebruikt de auto ook voor privédoeleinden, zodat het autokostenforfait van toepassing is. X is het er niet mee eens dat voor de berekening van het autokostenforfait de catalogusprijs van de auto wordt gebruikt. Volgens X is er namelijk sprake van strijd met het EU-recht (art. 110 VWEU) omdat de aankoop van een gebruikte, uit een andere lidstaat afkomstige, auto zijdelings wordt belemmerd door ter zake van die auto een belasting te heffen die is gebaseerd op een hogere waarde dan de werkelijke waarde van de auto. Hierbij stelt X dat werknemers liever een nieuwe en ongebruikte auto kiezen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat er bij de toepassing van het autokostenforfait sprake is van zijdelings fiscaal protectionisme. De rechtbank wijst er daarbij op dat het autokostenforfait onderdeel van de loonheffing is, en de loonheffing een heffing over loon is en dus als zodanig geen heffing is op een (ingevoerde) auto.
Hof 's-Hertogenbosch (V-N 2019/18.1.3) oordeelt dat bij de heffing van LB over het privégebruik van een auto geen sprake is van strijd met het EU-recht. Bij de heffing wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen ingevoerde auto’s en gelijksoortige nationale producten. Het hof wijst er op dat in alle gevallen hetzelfde loonvoordeel in aanmerking wordt genomen, dat afhankelijk is van de catalogusprijs. Dit geldt zowel voor nieuwe auto’s als voor gebruikte auto’s. Verder verwerpt het hof nog de stelling van X dat voor nieuwe en gebruikte auto’s een verschillende belastinggrondslag moet worden gehanteerd. Volgens het hof blijkt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU namelijk dat de vergelijking van de fiscale lasten niet het beoordelingscriterium is in de tweede alinea van art. 110 VWEU. Verder merkt het hof nog op dat X de schending van art. 110 VWEU tweede alinea ten onrechte benadert vanuit de werknemer. Het is namelijk de werkgever die de auto aanschaft en ter beschikking stelt, en dus de keuze maakt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 110
Wet op de loonbelasting 1964 13bis
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 19 november