Belanghebbende, X, is fulltime in loondienst werkzaam als machinist. Medio 2015 vraagt X een VAR aan in verband met zijn werkzaamheden als machinist, treinbestuurder, rangeerder en berijder (machinist) van (goederen)treinen. In 2015 verricht X zijn VAR-werkzaamheden via B, een uitzendbureau voor spoorwegondernemingen. De inspecteur geeft in eerste instantie een VAR-WUO af, maar herziet deze, naar aanleiding van een onderzoek, in een VAR-loon. X is het hier niet mee eens.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X in beginsel geen belang meer heeft bij de onderhavige procedure, omdat de periode waarop de VAR betrekking heeft (1 januari 2015 tot 1 mei 2016) inmiddels is verstreken. Omdat X stelt dat hij schade heeft geleden, heeft X volgens de rechtbank toch belang bij zijn beroep. De rechtbank stelt vervolgens vast dat X niet aannemelijk maakt dat er sprake is van ondernemerschap. Het ontbreekt namelijk aan de vereiste zelfstandigheid. De rechtbank overweegt daarbij onder andere dat X zijn werkzaamheden onder gezag uitoefent. Verder merkt de rechtbank op dat degene onder wiens gezag de machinistenwerkzaamheden worden uitgevoerd ook verantwoordelijk is voor de vakinhoudelijke leiding, het geven van instructies, het beoordelen en het periodiek vaststellen of de machinist voldoet aan de vereiste taalbeheersing, vakkennis en de voor de functie vereiste bedrijfsgebonden kennis en bekwaamheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.156
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 18 mei