Rechtbank Arnhem oordeelt dat X bv niet op grond van het gelijkheidsbeginsel in aanmerking komt voor de vrijstelling van art. 7.8 lid 1 letter a Waterwet.

Eiseres, X bv, produceert krantenpapier. X bv beschikt over een vergunning als bedoeld in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor lozingen – na zuivering – van afvalwater op de Nederrijn. X bv voldoet aan ‘Stand der techniek' en de totale afvalwaterlozing beïnvloedt de functies van de Nederrijn niet nadelig. X bv loost continu afvalwater. Het Hoofd van het Bureau verontreinigingsheffing rijkswateren heeft aan X bv de in geschil zijnde voorlopige aanslagen verontreinigingsheffing rijkswateren opgelegd tot een totaalbedrag van € 213.000. In geschil is of X bv op grond van het gelijkheidsbeginsel in aanmerking komt voor de vrijstelling van art. 7.8 lid 1 letter a van de Waterwet. X bv geeft aan dat zij ook in aanmerking komt voor de vrijstelling omdat bij haar de financiële prikkel tot vermindering van de vervuiling door middel van heffing ontbreekt aangezien de aan haar verleende Wvo-vergunning en de daaraan verbonden voorwaarden reeds leiden tot de maximale reductie van verontreinigd water en dat een eventuele heffing daar niets aan bijdraagt.

Rechtbank Arnhem oordeelt dat X bv niet op grond van het gelijkheidsbeginsel in aanmerking komt voor de vrijstelling van art. 7.8 lid 1 letter a Waterwet. De rechtbank is van oordeel dat van gelijke gevallen geen sprake is en overweegt daarbij als volgt. De rechtbank leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de belangrijkste doelstelling van de verontreinigingsheffing – de vervuiler betaalt – minder opgeld doet bij riooloverstorten omdat deze om doelmatigheidsredenen niet kunnen worden voorkomen en dat overigens niet aan deze doelstelling wordt getornd. Bovendien bestaan er andere instrumenten, zoals een gemeentelijke rioleringsplan, en betreft het niet aanzienlijke en langdurige waterverontreiniging (minder dan één procent). Vaststaat dat in het onderhavige geval sprake is van een continue lozing door eiseres en niet van een lozing in uitzonderlijke, niet goed beheersbare, situaties. Verder kan X bv – als vervuiler – de aanvoer van afvalwater beïnvloeden, terwijl dit bij riooloverstorten juist niet het geval is. Naast het aspect van oncontroleerbare regenval is de gemeente niet zelf de vervuiler. Ten slotte merkt de rechtbank op dat het op grond van de artikelen 1.1 en 7.8 lid 1 letter a van de Waterwet, moet gaan om de riooloverstorten van stedelijk afvalwater en daarvan is in dit geval geen sprake. Het beroep van X bv is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Rechtbank Arnhem

4

Gerelateerde artikelen