Rechtbank Limburg oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte heeft besloten X niet te horen.

Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking van de gemeente Stein. In beroep is onder meer de hoorplicht in geschil.

Rechtbank Limburg oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte heeft besloten X niet te horen. De heffingsambtenaar heeft kennelijk op grond van art 7:3 aanhef en onder d van de Awb van het horen in bezwaar afgezien. Nog daargelaten dat deze bepaling niet bedoeld is voor situaties als de onderhavige waarin de belanghebbende reeds in zijn bezwaarschrift expliciet heeft aangegeven dat hij gehoord wenst te worden, is de rechtbank van oordeel dat onder een redelijke termijn als bedoeld in deze bepaling minimaal een termijn van één week moet worden verstaan. De in dit geval gegeven termijn van vijf dagen is derhalve geen redelijke termijn, nog afgezien van de omstandigheid dat het verzoek in de vakantieperiode is gedaan én X nog voordat het bestreden besluit werd genomen, heeft aangegeven dat hij een hoorzitting wenst. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond en verwijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Limburg

Editie: 23 maart

17

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen