Belanghebbende, X, is eigenaar van een bedrijfspand met bovenwoning. In geschil is of het pand voor de OZB aangemerkt moet worden als woning of niet-woning. Voor woningen geldt een vrijstelling voor de gebruikersbelasting en een lagere eigenarenbelasting.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar het bedrijfspand met bovenwoning ten onrechte heeft aangemerkt en aangeslagen als niet-woning. Niet in geschil is dat de bovenwoning door X werd bewoond. Bij de beoordeling van de vraag of het bedrijfsdeel moet worden aangemerkt als woning dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden als bedoeld in art. 220a lid 2 van de Gemeentewet, is uitsluitend de feitelijke situatie op 1 januari 2016 van belang. Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat het bedrijfsdeel op die datum hoofdzakelijk privé en dus niet bedrijfsmatig werd aangewend, zodat dit deel moet worden toegerekend aan woondoeleinden. Daarmee komt de waarde die aan wonen moet worden toegerekend uit op ten minste 70% van de waarde van het object. De rechtbank vernietigt de aanslag OZB gebruikersheffing en bepaalt dat de aanslag OZB eigenarenheffing moet worden verminderd naar een aanslag geheven naar het lagere woningtarief.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Oost-Brabant
Editie: 23 maart