Belanghebbende, X, is gehandicapt en voor vervoer hoofdzakelijk aangewezen op een auto. X en haar echtgenoot hebben beiden een rijbewijs en hebben samen één auto. In de door X ingediende herziene aangifte ib/pvv 2012 heeft X een bedrag van € 12.378 opgenomen als specifieke zorgkosten. Tot de hier aangegeven specifieke zorgkosten behoort een post 'extra vervoerskosten' van € 9531. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur de extra vervoerskosten conform de oorspronkelijk ingediende aangifte vastgesteld op € 7811. Het gezamenlijk besteedbaar inkomen van X en haar echtgenoot bedraagt € 39.300. Uit cijfers van het CBS blijkt dat personen met een dergelijk inkomen per dag gemiddeld 38 kilometer, dat is 13.870 kilometer per jaar rijden. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X gaat in hoger beroep. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag in hoeverre de totale autokosten van X de autokosten van de maatman hebben overtroffen.
Volgens Hof Amsterdam (MK II, 28 september 2017, 16/00462, V-N Vandaag 2017/2423) heeft X niet aannemelijk gemaakt dat de door haar gemaakte autokosten meer bedragen dan de zogenoemde maatmankosten. Volgens het hof heeft de rechtbank terecht overwogen dat de berekening van de inspecteur van de maatmankosten (de berekening van de binnen het normale bestedingspatroon vallende autokosten) zo veel mogelijk is toegesneden op de groep personen die niet invalide zijn, maar overigens wat betreft inkomen, vermogenspositie en gezinsomstandigheden in een gelijke positie verkeren. Het hof verwerpt het standpunt van X dat de inspecteur gehouden is verder verfijnde maatwerktabellen te laten opstellen met daarin een onderscheid tussen werkenden en niet-werkenden. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17