Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de correcties op de HIR terecht heeft toegepast. X bv maakt niet aannemelijk dat voor de in geschil zijnde correcties een hogere dotering aan de HIR is toegestaan. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X bv belegt, exploiteert en beheert onroerende zaken. De inspecteur corrigeert de door X bv ingediende VPB-aangifte 2009 op het punt van de HIR en laat een deel van de HIR vrijvallen. Uiteindelijk blijven nog drie geschilpunten over. Het eerste betreft de splitsing van een appartementsrecht, het tweede de vraag of projectbegeleiding is aan te merken als (de herinvestering in) een bedrijfsmiddel en het derde de afkoop van een erfpachtcanon.

Hof Amsterdam (V-N 2020/60.1.1) oordeelt dat de inspecteur de correcties op de HIR terecht heeft toegepast. X bv maakt niet aannemelijk dat voor de in geschil zijnde correcties een hogere dotering aan de HIR is toegestaan. Voor de splitsing van de koopsom van het appartementsrecht geldt dat X bv alleen maar verwijst naar de akte van levering. Volgens het hof maakt X bv daarmee de splitsing niet inzichtelijk. Ook heeft X bv de splitsing niet nader onderbouwd. De werkzaamheden in het kader van de projectbegeleiding zijn volgens het hof te vaag. Het hof twijfelt of er wel sprake is van herontwikkeling, aangezien de opstallen eerst worden gesloopt. Verder is de omschrijving van de opdracht summier en had het op de weg van X bv gelegen om meer duidelijkheid te geven over de (her)ontwikkeling van het object en de door haar voorziene exploitatie daarvan. Nu X bv dat niet heeft gedaan, is niet aannemelijk geworden dat de als ‘aanneemsom’ opgevoerde uitgaven als voortbrengingskosten zijn aan te merken en op die grond zouden kunnen leiden tot een afboeking van de HIR. Ten aanzien van de afkoop van de erfpachtcanon is geen verplichting ontstaan. Volgens het hof is X bv namelijk niet op het aanbod van de gemeente Amsterdam tot conversie en afkoop van de erfpachtcanon ingegaan. Er is dan geen verplichting ontstaan die is te kwalificeren als een investering in een bedrijfsmiddel en die in aanmerking komt voor afboeking van de HIR. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Lees ook het thema Herinvesteringsreserve: onbelaste boekwinst voor herinvesteren in nieuwe bedrijfsmiddelen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.54

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

6

Gerelateerde artikelen