Belanghebbende, X, vraagt bij de gemeente Maasgouw een Nederlandse identiteitskaart aan. De heffingsambtenaar legt aan X bij schriftelijke kennisgeving een bedrag aan rechten van € 53,05 op. In geschil is of de rechten terecht zijn opgelegd. X stelt dat voor het heffen van rechten is vereist dat er sprake is van werkzaamheden die rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening van een individualiseerbaar belang. Daarvan is bij de heffing van rechten op basis van de Reparatiewet en de Paspoortwet nog immer geen sprake, zodat heffing van rechten ondanks die wetgeving niet rechtsgeldig kan plaatsvinden, aldus X.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 19 mei 2017, 16/03821, V-N 2017/39.21.25) oordeelt dat de eisen die art. 229 lid 1 letter b Gemeentewet stelt aan legesheffing niet gelden voor de heffing van rechten voor een Nederlandse identiteitskaart. Bij legesheffing ex. art. 229 Gemeentewet geldt als eis dat pas sprake is van een ‘dienst' wanneer de werkzaamheden van het gemeentebestuur rechtstreeks en in overwegende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. De heffing van rechten voor een identiteitskaart is echter rechtstreeks gebaseerd op art. 7 lid 2 Paspoortwet en dus gelden de hiervoor omschreven voorwaarden niet. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).