De Hoge Raad oordeelt dat X geen recht heeft op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Aan onderdeel 8.10 OESO-commentaar uit 2010 komt namelijk geen betekenis toe bij de uitleg van art. 10 lid 2 onderdeel 2 Belastingverdrag NL-D.
Belanghebbende, X, woont in Nederland en werkt in dienstbetrekking bij Limited. Hij vervult een managementfunctie binnen een internationale groep ondernemingen. Een van deze ondernemingen is het Duitse GmbH. X verricht zijn werkzaamheden voor Limited en GmbH en is verantwoording schuldig aan (de CEO van) het Amerikaanse LLC, de moedermaatschappij van Limited. In geschil is of X recht heeft op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over het aan Duitsland toe te rekenen inkomen. De Duitse fiscus gaat er namelijk vanuit dat X voor zijn in Duitsland verrichte werkzaamheden in Duitsland belastingplichtig is. Uiteindelijk is dan in geschil of X voor zijn werkzaamheden voor GmbH een vergoeding ontvangt van een werkgever in Duitsland in de zin van art. 10 lid 2 onder 2 Belastingverdrag NL–D 1959. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat niet aannemelijk is dat X zijn werkzaamheden voor GmbH heeft verricht in het kader van een gezagsrelatie tot GmbH. Volgens het hof heeft X zijn beloning dan ook niet verkregen van een in Duitsland gevestigde werkgever. X heeft dan geen recht op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over die beloning. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X geen recht heeft op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Aan onderdeel 8.10 OESO-commentaar uit 2010 komt namelijk geen betekenis toe bij de uitleg van art. 10 lid 2 onderdeel 2 Belastingverdrag NL-D. Nederland hoeft dan de door Duitsland als werkstaat gegeven kwalificatie met betrekking tot de gezagsverhouding tussen X en GmbH en de door X van GmbH verkregen vergoeding niet te volgen. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat onderdeel 8.10 OESO-commentaar uit 2010 geen precisering of verduidelijking van het Belastingverdrag NL-D 1959 is. Het is ook niet aan te merken als verduidelijking of precisering van een verdragsanterieur OESO-commentaar. Met betrekking tot de vraag of de beloning is verkregen van een in Duitsland gevestigde werkgever, is het hof ten onrechte uitgegaan van een verdragsposterieure wijziging van het OESO-commentaar die niet kan worden aangemerkt als een verduidelijking of precisering van het Verdrag of van een verdragsanterieur OESO-commentaar. Tot cassatie leidt dit echter niet, omdat het oordeel van het hof niet anders was geweest als hij zich had gebaseerd op het juiste vereiste van geïndividualiseerde doorbelasting. Het beroep in cassatie is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Loonbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Carrousel: Carrousel