Belanghebbende, X, komt in hoger beroep op tegen de door Rechtbank Amsterdam vastgestelde proceskostenvergoeding.
Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank bij het bepalen van de proceskostenvergoeding ten onrechte een wegingsfactor van 0,5 heeft gehanteerd. Het hof stelt vast dat de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen dat uitsluitend de schending van hoorplicht aan orde is geweest. Uit het beroepschrift in eerste aanleg blijkt echter dat in de beroepsfase niet alleen de (gestelde) schending van de hoorplicht tussen partijen in geschil was, doch ook de WOZ-waarde. Voor zover de rechtbank met haar motivering tot uitdrukking heeft willen brengen dat voor het bepalen van de wegingsfactor alleen gekeken dient te worden naar hetgeen ter zitting is verhandeld, berust deze motivering op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof komt tot de slotsom dat de rechtbank met de door haar gegeven motivering niet heeft kunnen komen tot een wegingsfactor van 0,5 (‘licht') en stelt de proceskostenvergoeding zelf vast rekening houdend met een wegingsfactor van 1 (‘gemiddeld'). Het hoger beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75