Belanghebbende, X, en zijn echtgenote zijn in loondienst bij een gemeente. Naar aanleiding van signalen over de leefstijl van het gezin stelt de inspecteur een onderzoek in naar contante stortingen die X heeft gedaan op zijn eigen bankrekening en die van zijn kinderen. Dit leidt tot verschillende (navorderings)aanslagen IB/PVV met boetes. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de verklaringen van X over de contante stortingen op zijn bankrekeningen en die van zijn kinderen niet geloofwaardig zijn. De bedragen zijn te hoog (in totaal meer dan € 200.000) voor schenkingen binnen de familiesfeer. De inspecteur mocht de (navorderings)aanslagen opleggen en voor een groot deel van de jaren is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard. De meeste (navorderings)aanslagen zijn niet naar een hoog bedrag opgelegd. Het hof matigt wel de boetes vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad verwerpt de middelen van X gericht tegen de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch met toepassing van art. 81 RO. In hetgeen de staatssecretaris in zijn verweerschrift in cassatie heeft geschreven, ziet de Hoge Raad niettemin grond om het cassatieberoep van X gegrond te verklaren. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat het hof een aantal (navorderings)aanslagen niet tot de juiste bedragen heeft verminderd. De Hoge Raad herstelt deze fouten en dit werkt ook door naar de boetes en de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2015 en 2016.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 11 oktober