Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat sprake is van een onzakelijke lening. Partijen gingen er namelijk vanuit dat de lening binnen afzienbare termijn geheel zou worden afgelost met de gelden die vrij zouden komen bij de reorganisatie van het E-concern.
B, de zoon van belanghebbende, X, houdt de aandelen in D bv, dat onderdeel uitmaakt van het E-concern. In 2003 verstrekt X een lening van € 450.000 aan zijn schoondochter C, de echtgenote van B. Hierbij worden op dat moment geen nadere afspraken gemaakt. C leent het geld uit aan B, die het weer uitleent aan D bv. Tot en met het jaar 2011 heeft X bij het doen van aangifte de vordering in aanmerking genomen bij de berekening van het box 3 inkomen. In de IB-aangiften 2012 en 2013 geeft X de vordering aan onder de TBS-regeling en vormt X een voorziening vanwege oninbaarheid van de vordering. De inspecteur stelt dat er sprake is van een in maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling en dat er dus per definitie sprake is van een onzakelijke lening.
Hof Arnhem-Leeuwarden stelt vast dat de inspecteur gedurende de gehele procedure veelvuldig zijn standpunt heeft gewisseld. Volgens het hof kan hij echter niet vrijelijk al zijn standpunten en onderbouwingen met een pennenstreek ongedaan maken. Het hof merkt vervolgens op dat de inspecteur bij uitspraak op bezwaar expliciet, uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk het standpunt van X heeft onderschreven dat sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Hij kan dit standpunt dan niet meer bestrijden. Ook neemt de inspecteur stellingen in waarbij hij er de ene keer vanuit gaat dat de lening zakelijk is en de andere keer onzakelijk. Het hof gaat er vervolgens veronderstellenderwijs vanuit dat de inspecteur (opnieuw) de stelling in kan nemen dat sprake is van een onzakelijke lening. Volgens het hof maakt de inspecteur dit echter niet aannemelijk. Dat geen nadere afspraken zijn gemaakt over de lening acht het hof niet van belang nu partijen er vanuit gingen dat de lening binnen afzienbare termijn geheel zou worden afgelost met de gelden die vrij zouden komen bij de reorganisatie van het E-concern en de buitenlandse activiteiten van de D bv. Toen dit onmogelijk bleek, zijn in 2006 nadere afspraken gemaakt over de aflossing. Het gelijk is aan X.
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Wet inkomstenbelasting 2001 3.91
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 1 mei
Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief