Een belastingplichtige gaat in bezwaar tegen de WOZ-beschikking en tegelijkertijd tegen de aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing. De heffingsambtenaar besluit niet binnen zes weken op dit bezwaar, waarna de belastingplichtige één jaar later de heffingsambtenaar in gebreke stelt. In deze ingebrekestelling gunt de belastingplichtige de heffingsambtenaar de gelegenheid om alsnog binnen vijftien dagen een besluit te nemen. In casu is in geschil of de dwangsom gaat lopen na een termijn van veertien dagen zoals volgt uit de wet of na vijftien dagen zoals de belastingplichtige de heffingsambtenaar gunt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat de termijn waarna een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig nemen van een besluit gefixeerd is op twee weken. Dat belastingplichtige het bestuursorgaan vijftien werkdagen heeft gegund om alsnog een besluit te nemen, doet hier niet aan af. Het is denkbaar dat de belastingplichtige de heffingsambtenaar een langere termijn gunt, maar de twee weken termijn uit art. 4:17 lid 3 Awb biedt hiervoor geen ruimte. Via de leer van afstand van recht is een afwijking mogelijk alleen moet dan wel voldoende duidelijk zijn dat dit belanghebbende zijn wil is. Dit is niet het geval, mede gezien de afwijking één dag betreft en de heffingsambtenaar had moeten beseffen dat de formulering van de belanghebbende onzuiver was.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 14 januari