X doet in 2015 een beroep op de inkeerregeling in verband met zijn bankrekeningen in Zwitserland. De inspecteur legt vervolgens IB-navorderingsaanslagen op aan X over de jaren 2004 - 2014, met boetes van 20% en 60% van de nagevorderde belasting. X stelt echter dat hij voor feiten begaan vóór 31 december 2009 kan inkeren zonder dat vergrijpboetes worden opgelegd. Verder is X van mening dat er sprake is van een pleitbaar standpunt voor het niet aangeven van de Zwitserse bankrekeningen, omdat de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP EVRM.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht boetes heeft opgelegd in verband met het verzwijgen van de Zwitserse bankrekeningen. Voor de inkeerregeling is namelijk het moment van inkeren van belang en niet het moment waarop de onjuiste aangifte wordt gedaan. Het standpunt van X dat hij helemaal geen box 3-vermogen hoeft aan te geven omdat de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP EVRM, is volgens de rechtbank niet verdedigbaar. Voor de pleitbaarheid van dit standpunt is namelijk geen steun te vinden in de jurisprudentie. De opgelegde boetes acht de rechtbank gelet op de ernst van het feit - het gedurende een reeks van jaren verzwijgen van buitenlandse bankrekeningen - passend en geboden. Het gelijk is aan de inspecteur.