De Hoge Raad oordeelt dat het feit dat de inspecteur de IB-aangifte 2012, die is uitgeworpen, niet heeft beoordeeld er niet toe leidt dat hij niet over een nieuw feit beschikt. Het arrest van 15 juni 2018 (V-N 2018/32.12) doet daar niet aan af.
Q, de partner van belanghebbende, X, start in 2006 met een eenmanszaak in kinderkleding. Q sluit met de Rabobank diverse leningen voor haar onderneming. X ondertekent deze leningen ook. Q gaat in 2013 failliet en X betaalt de schulden van de onderneming via een verhoging van de hypothecaire lening op de woning. In zijn IB-aangiften 2012 en 2013 brengt X € 26.649 en € 60.478 aan negatief ROW in aftrek. De IB-aangifte 2012 wordt uitgeworpen, maar de inspecteur onderzoekt de aangifte verder niet. De inspecteur legt een navorderingsaanslag 2012 op en corrigeert de aangifte 2013. Hij staat de aftrek niet toe omdat er sprake is van onzakelijke leningen. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur geen verzuim heeft begaan en dat X inderdaad een onzakelijk debiteurenrisico heeft gelopen. X gaat in cassatie en stelt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2018, nr. 17/01894 (V-N 2018/32.12) volgt dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt omdat hij de IB-aangifte 2012 niet heeft beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelt dat het feit dat de inspecteur de IB-aangifte 2012, die is uitgeworpen, niet heeft beoordeeld er niet toe leidt dat hij niet over een nieuw feit beschikt. Het arrest van 15 juni 2018 doet daar niet aan af. Uit dat arrest valt niet als algemene regel af te leiden dat de inspecteur bij een behoorlijke taakuitoefening een nader onderzoek moet instellen na uitworp van de aangifte op welke grond dan ook. Volgens de Hoge Raad moet het oordeel van het hof zo worden gelezen dat er voor de inspecteur, als hij met een normale zorgvuldigheid kennis had genomen van de uitgeworpen aangifte, in redelijkheid geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het negatieve ROW. De niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond namelijk dat de IB-aangifte 2012 op dat punt juist was. Het beroep in cassatie van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Wet inkomstenbelasting 2001 3.91
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 21 maart
Carrousel: Carrousel