Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de kans bestaat dat X bv, door de verplichte belaste gedeeltelijke vrijval van de voorzieningen, in de toekomst niet aan haar pensioen- en stamrechtverplichtingen kan voldoen. Er is volgens de A-G echter geen sprake van strijd met art. 1 EP EVRM.

X bv is verzekeraar van een pensioen- en stamrechtaanspraak. A is enig aandeelhouder van X bv. De som van de pensioen- en stamrechtverplichting in de VPB-aangifte 2016 bedraagt € 626.048. De inspecteur berekent bij het opleggen van de VPB-aanslag 2016 de fiscale balanswaarde van de pensioen- en stamrechtverplichting op € 421.537. Dit leidt tot een gedeeltelijke vrijval van de pensioen- en stamrechtvoorziening van € 204.511. Het grootste deel van de correctie op de pensioenvoorziening ziet op de aanpassing van de rekenrente naar 4%. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de vrijval van de pensioen- en stamrechtvoorziening terecht is. In hoger beroep voert X bv aan dat de gehanteerde wettelijke rente van 4% voor de berekening van de voorzieningen voor de pensioen- en stamrechtverplichtingen per 31 december 2016 onrechtvaardig is. Bij de berekening van de voorziening moet worden uitgaan van een rekenrente van 1,27%. Hof Den Haag oordeelt dat de pensioen- en stamrechtvoorzieningen per saldo terecht met een bedrag van € 204.511 ten gunste van de winst is gecorrigeerd. De duidelijke wettekst van art. 3.29 Wet IB 2001 en de in de Wet IB 2001 neergelegde systematiek inzake de jaarwinstbepaling laten geen ruimte om de waardering van de pensioen- en stamrechtverplichting op gronden van redelijkheid en billijkheid te baseren op een lagere netto rekenrente. X bv heeft volgens het hof wel een punt wat betreft de discrepantie tussen de toepassing van een netto rekenrente van ten minste 4% en de marktrenteontwikkeling over het jaar 2016 en de daaropvolgende jaren, maar het is aan de wetgever om daar een oplossing voor te bieden. X bv gaat in cassatie.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de kans bestaat dat X bv, door de verplichte belaste gedeeltelijke vrijval van de voorzieningen, in de toekomst niet aan haar pensioen- en stamrechtverplichtingen kan voldoen. Omdat dit (mede) afhangt van toekomstige (rente)ontwikkelingen, is daarover echter niets met zekerheid te zeggen. Er is volgens de A-G dan ook geen sprake van strijd met art. 1 EP EVRM. Een vergelijking met het Kerst-arrest van de Hoge Raad loopt dan ook spaak, omdat het daarbij gaat om actuele en definitieve ontneming van eigendom van spaarders. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Wet inkomstenbelasting 2001 3.29

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 7 februari

26

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen