Rechtbank Haarlem oordeelt dat belanghebbende niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast om aan te tonen dat C namens D bv heeft toegezegd dat zij het pand (later) kon kopen tegen de waarde in het economische verkeer in 1992/1993.

Belanghebbende (X) houdt 25% van de aandelen in A bv. A bv houdt de aandelen in C bv, die op haar beurt weer de aandelen houdt in D bv. D bv levert op 28 februari 2005 voor € 200.000 een appartement aan belanghebbende. De WOZ-waarde 2005 bedraagt € 453.000. De inspecteur is van mening dat er sprake is van een verkapte uitdeling van € 253.000, en corrigeert de IB-aangifte 2005 van belanghebbende. Belanghebbende stelt dat zij in 1992/1993 een afspraak heeft gemaakt met haar broer C, een van de andere aandeelhouders van A bv, op grond waarvan zij het pand voor € 200.000 kon kopen. Verder stelt belanghebbende nog dat zij de verbouwingskosten van het appartement zelf heeft betaald.

Rechtbank Haarlem oordeelt dat belanghebbende niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast om aan te tonen dat C namens D bv heeft toegezegd dat zij het pand (later) kon kopen tegen de waarde in het economische verkeer in 1992/1993. De rechtbank overweegt hierbij dat uit de verklaringen van belanghebbende naar voren komt dat C haar een woning had beloofd, maar niet dat de prijs daarbij al was gefixeerd. Verder zijn er volgens de rechtbank meerdere aanwijzingen die op het tegendeel duiden. Ten aanzien van de verbouwingskosten merkt de rechtbank op dat belanghebbende deze stelling niet heeft onderbouwd, zodat de rechtbank deze stelling ook niet kan honoreren. Omdat partijen zich volgens de rechtbank bewust waren van de bevoordeling, heeft de inspecteur terecht een uitdeling in aanmerking genomen. Het beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Haarlem

2

Gerelateerde artikelen