X heeft spaargeld in Luxemburg staan. Hij heeft dit nooit opgegeven in zijn aangiften. De belastingdienst heeft circa 3,5 jaar nodig gehad voordat zij tot (handmatige) identificatie van X is gekomen. Rechtbank 's-Gravenhage heeft deze termijn, gezien de complexiteit, niet onredelijk lang geacht. X is vervolgens drie tot vijf maanden na voormelde identificatie voor het eerst door de inspecteur aangeschreven. Ook deze periode heeft de rechtbank niet onredelijk lang geacht. In hoger beroep houdt partijen verdeeld of de navorderingsaanslagen met de vereiste voortvarendheid zijn opgelegd en of deze om die reden in stand kunnen blijven.
Hof Den Haag (MK I, 3 juli 2013, BK-12/00654 t/m 12/00656, V-N 2013/53.1.1) oordeelt dat de inspecteur de navorderingsaanslagen met de vereiste voortvarendheid heeft opgelegd zodat deze in stand kunnen blijven. Ditzelfde geldt voor de verhogingen en boetes. Van enig stilzitten door de inspecteur is niet gebleken. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16