X exploiteert samen met zijn echtgenote een onderneming in de vorm van een vof. Op 23 oktober 2006 hebben X en zijn echtgenote de activa en passiva van de onderneming overgedragen aan G met uitzondering van het bedrijfspand. Het bedrijfspand is tegen de boekwaarde van € 210 741 overgebracht naar het privévermogen van X en zijn echtgenote. Volgens de inspecteur staan de bij de overgang van het bedrijfspand naar het privévermogen gehanteerde boekwaarde en de jaarlijkse huur niet met elkaar in verhouding. Na bezwaar van X stelt de inspecteur de waarde van het pand vast op € 476 850. Daarbij is rekening gehouden met een huurperiode van tien jaar en een kapitalisatiefactor van 9,75. Naar aanleiding van de gerealiseerde boekwinst wordt de in geschil zijnde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. X komt in beroep. Het beroep is gegrond maar X komt toch in hoger beroep. Volgens X moet de kapitalisatiefactor 7 bedragen, gelet op het specifieke karakter van de onroerende zaak. Deze factor is niet nader onderbouwd.
Hof Leeuwarden overweegt dat de inspecteur de kapitalisatiefactor van 9,75 heeft bewezen, gelet op het taxatieverslag van de rijkstaxateur. De waarde van het bedrijfspand op de stakingsdatum wordt vastgesteld op € 541 717. De helft van de bij overdracht aan G gerealiseerde boekwinst moet aan X worden toegerekend, zodat de navorderingsaanslag op dit punt niet te hoog is vastgesteld. Het hoger beroep van X is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van de inspecteur wordt gegrond verklaard. Op de zitting van het hof heeft de inspecteur verklaard dat voor een correctie van € 1850 (afronding) geen redenen zijn.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Leeuwarden
Editie: 13 februari